In onderstaande tijdlijn vindt u de belangrijkste gebeurtenissen uit de rijke historie van Alem. Van de tijd van de mammoeten nemen we u via de Romeinse tijd, de Tachtigjarige Oorlog en de Maaskanalisatie mee naar de belangrijkste gebeurtenissen die zich afspeelden na de Tweede Wereldoorlog.
Bij baggerwerkzaamheden aan de Maas werd in 1960 deze mammoetkies gevonden. In de ijstijd leefden er Mammoeten in het gebied dat nu Alem is. Van welke mammoetsoort de kies afkomstig is, is onduidelijk. De meest voorkomende soort in Nederland was de Wolharige mammoet. Tegelijk met de mammoeten leefden in onze omgeving ook dieren als de sabeltandtijger en de steppewisent.
Hoogstwaarschijnlijk was Alem vanwege zijn strategische ligging tussen Maas en Waal al zeer vroeg bewoond. Rivieren waren namelijk belangrijk voor het transport. De eerste bewoners vestigden zich op de stroomruggen van de Maas. De oudste archeologische voorwerpen die in Alem gevonden zijn, zijn twee bronzen spelden. De spelden, die werden gebruikt als haarnaalden, bevinden zich in het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden.
In het verslag van Caesar over de Gallische oorlogen, de Bello Gallico beschrijft Caesar een slag bij de plaats waar de Maas en de Waal bij elkaar komen. Hij beschrijft hoe hij met zijn legioenen vanuit het zuiden optrekt naar de driehoek Alem, Dreumel, Lith. Hier richt hij een massaslachting aan onder Usipeten en Tencteren.
Deze twee Germaanse stammen, die op zoek waren naar leefruimte, waren zonder toestemming van de Romeinen de Waal overgestoken. Volgens schattingen kwamen zo‘n 140.000 leden van beide stammen om het leven. In Kessel zijn door Archeoloog Nico Roymans bewijzen van deze slag gevonden.
Alem was niet alleen een knooppunt en overslagplaats van twee belangrijke rivieren maar vormde ook een centraal punt in het Romeinse wegennet van die tijd. Niet verwonderlijk dat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat op de Alemse oever van de Maas vroeger een Romeinse nederzetting heeft gestaan. Het ging hier om een burgerlijke nederzetting die nauw verbonden was met een later gebouwde militaire nederzetting (een zogenaamd Castellum) waarvan in Rossum allerlei sporen zijn gevonden. De Alemse civile nederzetting was hoogstwaarschijnlijk ouder dan het Rossumse castellum. Grinnes, de Romeinse plaats die vanwege zijn belang op de Peutinger kaart vermeld staat verwijst dan ook naar Alem/Rossum.
Afgaand op de datering van het in Alem gevonden Romeinse archeologische materiaal – en met name de gevonden munten – mag verondersteld worden dat er sprake is geweest van Romeinse bewoning tussen de tweede helft van de eerste eeuw voor Christus tot en met in elk geval de vierde eeuw na Christus.
Over het leven van Odrada is weinig bekend. Wanneer ze geleefd zou hebben is zeer onzeker. Sommige auteurs plaatsen haar leven in de achtste eeuw. Volgens haar (legendarische) levensbeschrijving uit 1304 woonde Odrada met haar ouders in het dorpje Scheps bij Balen in de Belgische Kempen. Zij wilde niet trouwen, omdat ze haar leven wilde wijden aan Christus.
Na een godvruchtig en dienstbaar leven, waarin door haar tussenkomst vele wonderen plaatsvonden, overleed Odrada. Haar lichaam werd op een kar gelegd, getrokken door een span jonge runderen, dat haar vanuit Scheps in België naar Alem bracht. Hier werd haar stoffelijk overschot begraven.
Bij de bouw van een kerk in de 18e eeuw zijn er steenresten van een kerk gevonden die er op duiden dat er in de 9e of 10e eeuw al een kerk in Alem stond. Deze was hoogstwaarschijnlijk gewijd was de Heilige Hubertus, de eerste schutspatroon van het dorp. Wat we wel weten is dat Otto I, graaf Otto van Loon, graaf van Duras in het midden van de 11e eeuw op het in Alem gelegen graf van de Heilige Odrada een kerk (Basilica) liet bouwen.
De Alemse kerk was een eigen kerk van de graven van Duras. Aan deze kerk was een kapittel verbonden, dat hoogstwaarschijnlijk bestond uit een college van vier seculiere kanunniken.
Over het graafschap Duras is weinig bekend. Wel weten we dat Otto heerlijke rechten in Alem bezat. Deze had hij mogelijk verkregen via zijn vrouw Oda van Duras.
Er zijn een drietal teksten die bevestigen dat de graven Duras heerlijke rechten hadden over Alem:
1146: Hendrik II (van Leez), bisschop van Luik, bekrachtigt de schenking door Otto, graaf van Duras, van zijn bezitting Alem, met kerk en familia, aan de abdij van St.-Truiden.
1150: Gerard, abt van St.-Truiden, oorkondt dat hij het allodium Alem, door zijn broer, graaf Otto van Duras, eerst aan de abdij van St.-Truiden verpand en later geschonken, van welk allodium later de eigendom aan de abdij werd betwist door zijn neef Arnold, voor zichzelf behouden heeft en zodat het na zijn dood aan de abdij zal vervallen.
1179 maart: Paus Alexander neemt de abdij St.-Truiden onder zijn bescherming en bekrachtigt alle vroeger aan haar gedane schenkingen (waaronder het allodium en de kerk van Alem met het visrecht en de toebehoren, de villa Aalburg met de kerk en de toebehoren, de novaaltienden van Babyloniënbroek en het altaar van Woensel).
In dit jaar wordt Alem (Aleym) voor het eerst genoemd in een document. De vertaling van (een deel) van de tekst luidt:
“Paus Paschalis II bevestigt de abdij van St.-Truiden in het bezit van alle haar geschonken goederen (waaronder bezittingen in de villa Aalburg, de kerk van Insula Dune en de altaren van Aalburg, Alem, Woensel, Son en Macharen).”
Aan deze abdij schonk Otto Il van Duras zijn landgoed Alem met de kerk, de erbij behorende mensen (lijfeigenen) en alle andere toebehoren. Aan deze schenking verleende de bisschop van Luik in 1146 zijn goedkeuring. Een neef van Otto, Arnulf, maakte zich echter met geweld meester van Alem. Gerardus de abt van Sint-Truiden wist de ruzie met Arnulf te beslechten, waardoor Alem weer in bezit kwam van de abdij.
Omstreeks 1250 werd het Alems kapittel door de abdij van Sint-Truiden vervangen door een gemeenschap van Benedictijnen, die onder leiding van een proost stond. De abdij bezat in Alem een aantal hoeven en had er veel bezittingen in de vorm van landerijen en vee. Ook had de Alemse kerk, die in het Noorden een centrale rol speelde voor de abdij, kerkelijke dependances in Woensel, Son, Macharen en het Duitse Lobberich en Grefrath.
Wanneer Alem voor het eerst beschikte over een molen is evenals de precieze ligging niet bekend. Wel weten we dat Alem een van de oudst vermelde windmolens van Nederland had. Al in 1257 wordt de windmolen van Alem genoemd, deze is dan in bezit van de abdij van Sint-Truiden. Het ging hier om een zogenaamde standerdmolen die afhankelijk van de wind gericht kon worden.
Mogelijk wordt er later een andere molen gebouwd want in 1306 gebiedt Jan II, hertog van Brabant, de lieden van Kessel, Maren en Alem hun graan te laten malen in de molen die hij heer Willem van Kessel, ridder, vergund heeft te bouwen tot vermeerdering van zijn leen aldaar.
De vader van de latere bisschop van Utrecht, mgr. Zwijsen, was een van de molenaars die in Alem actief was.
Het oudst bekende boek van Alem betreft het breviarium van de collegiale kerk van Alem. Een breviarium is een boek dat de gebeden bevat die geestelijken dagelijks op vastgestelde tijden moesten bidden. Het Alemse breviarium werd hoogstwaarschijnlijk geschreven omstreeks 1275. Het bevat het office van de heilige Odrada, een calendarium en het gewone office met teksten en liederen.
Het is een zeer kostbaar en prachtig handgeschreven middeleeuws boek dat gelet op de inhoud en de latere toevoegingen enig in zijn soort is. Het boek bevat in totaal 171 perkamenten bladen, met de 2 schutbladen in totaal 344 bladzijden. Het boek ligt thans in een kluis in het bisschoppelijk archief in Den Bosch.
De tachtigjarige oorlog tussen Spanje en de Republiek, die duurde van 1568 tot 1648, was een zeer ingrijpende gebeurtenis voor Alem. Hoewel er niet voortdurend gestreden werd, lag het dorp meermalen in de frontlinie van de strijdende partijen. De oorlog ging gepaard met plundertochten van beide partijen die ten kosten gingen van de plattelandsbevolking.
In 1568 werd bij Alem de Maasdijk doorgestoken door rondtrekkende protestantse Geuzenbenden, waarbij het dorp onder water liep en de kerk door het water werd vernield.
In 1599 belegerden de Spaanse troepen de grensstad Zaltbommel. Om de aanval te ondersteunen, bouwden de Spanjaarden Fort Sint-Andries, op dat moment het grootste militaire bolwerk van de Spanjaarden in ons land. Vanwege de strategische ligging wilde het Staatse leger Sint-Andries veroveren. Vanaf 26 maart 1600 sloeg Prins Maurits, de bevelhebber van de Staatse troepen zijn kamp op in Alem. De verdedigers van Sint-Andries, Waalse en Duitse huurlingen die al geruime tijd geen soldij hadden ontvangen, gingen na verloop van tijd muiten. Toen Prins Maurits hiervan op de hoogte raakte startte hij onderhandelingen met de ontevreden soldaten.
Van 1 tot 6 mei 1600 was ook Raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt, de hoogste ambtsdrager aan Staatse zijde, in het kamp van het Staatse leger in Alem met als hoofddoel het regelen van de capitulatievoorwaarden van Fort St. Andries. Nadat Maurits hen 125.000 gulden had geboden liepen de huurlingen over naar het Staatse kamp. Zo kwam het fort in 1600 in Staatse handen.
De bijzondere ligging van Alem maakt dat het dorp Alem veel te lijden heeft gehad van het water uit Maas en Waal. Het aantal berichten over overstromingen is bijzonder groot. Zo wordt al in 1252 gesproken over een dijkdoorbraak van de Maas. In 1586 wordt het hele dorp vernietigd als gevolg van het feit dat Geuzen tijdens de tachtigjarige Oorlog de dijk hebben doorgestoken. In 1672 wordt Alem geïnundeerd om Holland te beschermen tegen de oprukkende Franse troepen.
Zowel in 1697 als in 1717 overstroomt het dorp vanwege het wassende water. Kruiend ijs verwoest een Alemse dijk in 1757, waardoor het maaswater vrije toegang krijgt tot het dorp. In 1824 begeeft de uitwateringssluis in ‘t Wild het, waarna het Alemse grondgebied wederom overstroomt. In maart 1855 zorgt kruiend ijs nogmaals voor een dijkdoorbraak. Het water stroomt door een gat ter lengte van ruim 35 meter het land in. Dertig huizen worden weggespoeld en zeven mensen vinden de dood.
Dit kerkje werd hoogstwaarschijnlijk gebouwd in 1719 (sommige bronnen dateren de echter kerk in de 16e eeuw). Bij de bouw zou gebruikt zijn gemaakt van materiaal van een -oorspronkelijk aan Sint-Odrada gewijde – Rooms Katholieke voorganger, die in 1717 ten onder ging ten gevolge van een overstroming van de Maas. Het is een bakstenen zaalkerkje met driezijdig gesloten koor. In de 19e eeuw werd het gebouwtje voorzien van toren, een zogenaamde dakruiter. De kerk werd in 1960 voor het laatst als gebedshuis gebruikt. Tussen 1961-1962 werd de kerk grondig gerestaureerd.
De loop van de Maas was al decennia onderwerp van gesprek in de landelijke politiek. Maaskanalisatie werd noodzakelijk geacht om het grote aantal bochten in de maas te verminderen. Men wilde de maas beter geschikt maken voor de scheepvaart en zorg dragen voor een snellere afvoer van het maaswater en het ijs in de winter.
In de periode 1931 – 1939 vonden rondom Alem allerlei maaswerken plaats werd. De maasbocht werd ondanks zeer felle protesten van de Alemse bevolking, daarbij gesteund door een aantal parlementariërs, afgesneden. Het dorp kwam daardoor op de Gelderse oever van de Maas kwam te liggen.
Op 1 september van dit jaar werd voetbalvereniging Door Eendracht Sterk (DES) opgericht. Het eerste voetbalveld van de club was een weiland van Kikske Steenbekkers. Er werd gespeeld in wit-zwarte tenues. In 1934 moest DES op last van de Rooms Katholieke Voetbalbond Brabant, de naam veranderen in Rooms katholieke voetbalvereniging Alem. Eind dertiger jaren wordt een stuk land tegenover café Van Ingen in gebruik genomen als voetbalveld. Als kleedkamer gebruikte men de stal onder het café. Vanaf 1949 ging men spelen in de huidige clubkleuren: oranje-wit. Nog steeds is RKVV Alem een florerende voetbalclub.
De in Gouda geboren Jan Klingen wordt in 1923 hoofd van de lagere school in Alem. Zoon Jan junior, een geestelijke, is tijdens de Duitse bezetting actief in het verzet. In 1942 wordt hij na verraad door de beruchte landverrader Anton van der Waals gefusilleerd. Na deze traumatische gebeurtenis gaan de andere familieleden zich steeds meer inzetten voor het verzet.
Op 23 september 1944 krijgt de familie Klingen in hun hoofdonderwijzerswoning bezoek van twee in Engels pilotenuniform gestoken Duitsers. De Duitsers bleken al langer te vermoeden dat Jan Klingen deel uitmaakte van het verzet. Jan Klingen trapt in de val die de Duitsers voor hem hebben gezet en beantwoordt de vragen over de positie van de Duitse stellingen. De hoofdonderwijzer wordt daarop direct gearresteerd. Ook zijn dochter Tilly, de uit Zaltbommel afkomstige Louis Boelen en diens vrouw worden eveneens gearresteerd. Zijn jongste dochter Tonny en mevrouw Klingen weten te ontsnappen. Een van de buren, Jan Kling, die op het ontstane tumult is afgekomen wordt door de Duitsers neergeschoten en blijft zwaargewond liggen op straat.
De arrestanten worden, gadegeslagen door de bevreesde inwoners van Alem, met hun handen boven het hoofd naar Rossum gebracht. Mevrouw Boelen wordt vrijgelaten, omdat de kelder van het gemeentehuis te klein is om alle arrestanten op te sluiten. In de ochtend van 24 september worden Jan Klingen, zijn dochter Tilly en Louis Boelen halverwege de toegangsweg naar Alem door de Duitsers op zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. De weg waar zij de dood vonden wordt later omgedoopt tot Jan Klingenweg. Een monument markeert nog steeds de plaats waar zij de dood vonden.
Op 1 januari 1958 houdt de Noord-Brabantse gemeente Alem, Maren, Kessel op te bestaan. Ondanks felle protesten van de Alemse bevolking wordt het dorp op grond van een provinciale herverdeling toegevoegd aan de Gelderse gemeente Maasdriel.
Vanaf begin 1965 kregen kinderen in Alem muziekles van de Zaltbommelse muziekschool van Peter van Anrooij. Vanaf september 1965 moesten de kinderen gaan repeteren in Kerkdriel. Dat bleek om allerlei redenen onwerkbaar. Besloten werd om een nieuwe vereniging op te richten en in oktober 1965 was de Jeugdfanfare Alem een feit.
Het bestuur van het jeugdwerk trad op als eerste bestuur. Aan het hoofd stond Toon Holtappels. Jan van Neerijnen, leraar aan de muziekschool die later zou uitgroeien tot een zeer bekend componist, was de eerste dirigent. De vereniging had 28 leden, geen uniformen en speelde op geleende instrumenten. Inmiddels heeft de fanfare zich bewezen. De fanfare heeft nu zo’n 55 leden in de leeftijd van 10 tot 70 jaar.
CONTACTGEGEVENS
Telefoon: 06-20603184 / 06-20821035
Postadres: Munteltuinen 32, 5212PL ‘s-Hertogenbosch
E-mail: info@erfgoedverenigingalem.nl
Website: www.erfgoedverenigingalem.nl
ADRES
Erfgoedvereniging Alem
Sint Odradastraat 17
5335 LK Alem
FISCAAL
Bankrekening: NL14 RABO 0350 6827 39
BTW nummer: 860798288
KvK nummer: 76822478
Copyright © Erfgoedvereniging alem 2021